Door de Wet van 21 januari 2022 houdende fiscale bepalingen (B.S.,28 januari 2022) werden een aantal wijzigingen aangebracht aan de bestaande VVPRbis- regeling. Deze regeling houdt in dat indien bepaalde voorwaarden zijn voldaan, dividenden die door KMO-vennootschappen worden uitgekeerd, kunnen genieten van een verlaagde roerende voorheffing van 20% indien zij worden uitgekeerd uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng en 15% indien zij worden uitgekeerd uit de winstverdeling vanaf het derde boekjaar. De aangepaste regeling is van toepassing op dividenden die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2022.
Volstortingsplicht
Eén van de voorwaarden voor de VVPRbis-regeling is dat de dividenden moeten voortkomen van nieuwe aandelen die vanaf 1 juli 2013 werden uitgegeven als vergoeding voor een kapitaalsinbreng volstort in geld. Deze volstorting moet gebeurd zijn op het moment van de dividenduitkering.
Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek Vennootschappen (W.Venn.) per 1 mei 2019, werd het ‘kapitaal’begrip afgeschaft voor een aantal vennootschapsvormen. Dit heeft ertoe geleid dat vele BV’s hun ‘kapitaal’ hebben verminderd tot EUR 1 door bv een vrijstelling van volstortingsplicht.
De vraag stelde zich dan of het kapitaal van EUR 1 als VVPRbis-kapitaal kon aangemerkt blijven en of alle dividenden, ook die afkomstig van reserves van vóór de kapitaalvermindering van de verlaagde roerende voorheffing konden blijven genieten.
In een ruling van 21 april 2020 werd bevestigd dat het kapitaal moet volstort zijn op het moment dat het dividend wordt toegekend of betaalbaar gesteld “waarbij het voordeel van de verlaagde roerende voorheffing niet mag worden geweigerd omwille van het feit dat het kapitaal niet volledig was volstort op het moment van de omzetting naar een BV”. Dit betekende dat alle toekomstige dividenden van het verlaagde tarief konden uitgekeerd worden en dat de oorspronkelijke inbreng van EUR 18.550 dus niet volledig volstort diende te zijn.
Dit was echter buiten de regering gerekend die van oordeel was dat de initieel onderschreven inbreng volledig moet volstort zijn om te kunnen genieten van het VVPRbis-regime. Probleem hierbij is dat een vennootschap die in het verleden haar kapitaal had verminderd, nooit haar initieel kapitaal kan volstorten aangezien ze nu nog maar EUR 1 kapitaal heeft.
Vandaar dat nu is voorzien in een tijdelijke overgangsregeling die bepaalt dat vennootschappen die tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021 hun inbreng in de vennootschap ter goeder trouw hebben verminderd door een vrijstelling van volstortingsverplichting, toch van de VVPRbis-voordelen kunnen genieten, op voorwaarde dat zij hun inbreng terugbrengen tot het initieel onderschreven bedrag door middel van een inbreng in geld en dit vóór 31 december 2022. Dit betekent dus dat deze vennootschappen eerst een nieuwe kapitaalverhoging zullen moeten doorvoeren alvorens dividenden met toepassing van de VVPRbis-voordelen te kunnen uitkeren. Noteer dat een latere kapitaalvermindering dan weer geen belemmering vormt voor het VVPRbis-regime.
Wachttermijn
De verlaagde roerende voorheffing geldt maar na afloop van een zogenaamde wachttermijn. Naar aanleiding van bovenstaande is bepaald dat de wachttermijn om tot uitkering over te gaan blijvend geldt vanaf de datum van de initiële inbreng en niet vanaf de datum van de kapitaalverhoging zoals eerder was vooropgesteld.
Niet-preferente aandelen
Een andere voorwaarde voor de VVPRbis-regeling houdt in dat de naar aanleiding van de inbreng uitgegeven aandelen niet preferent mogen zijn.
In dit verband is nu bepaald dat de aandelen enkel niet preferent mogen zijn ten aanzien van de deelname in de winst of het kapitaal of de verdeling van het maatschappelijk vermogen. Aandelen met meervoudig stemrecht worden daarentegen als niet preferent gezien voor de toepassing van de VVPRbis-regeling.
Uitsluitingen
Naast de bestaande uitsluitingen (voor ingebrachte sommen die voortkomen uit in het verleden ‘vastgeklikte’ reserves en sommen die voortkomen van een kapitaalvermindering in een verbonden of geassocieerde vennootschap) geldt een nieuwe uitsluiting namelijk voor ingebrachte sommen die afkomstig zijn van een uitkering van een liquidatiereserve door een verbonden of geassocieerde vennootschap waarop een verlaagde roerende voorheffing van 5% werd geheven.
Conclusie
Na een periode van rechtsonzekerheid in verband met een aantal voorwaarden voor de toepassing van het VVPRbs-regime werden door de Wet van 21 januari 2022 dan toch een aantal verduidelijkingen aangebracht. Het behoud van de wachttermijn vanaf het moment van de initiële inbreng is er daar zeker één van. En ook VVPRbis-vennootschappen die tot een vrijstelling van volstortingsplicht waren overgegaan, weten wat te doen voor het einde van het jaar.